LAKS

31 Waarom vragen we hier aandacht voor? In het onderwijs gebruiken we verschillende woorden om leerlingen met een beperking aan te duiden. Zo worden woorden als ‘handicap’, ‘leerlingen met ondersteuningsbehoefte’ en ‘beperking’ gebruikt. Maar hoe zorg je ervoor dat de taal die je gebruikt geen (onbedoelde) vooroordelen versterkt? Zorg ten eerste altijd dat je de mensen waarover je iets wil zeggen en/of schrijven betrekt bij wat je aan het doen bent. Het is belangrijk om aan de persoon zelf te vragen hoe die wil dat diens chronische ziekte, neurodivergentie1, handicap of beperking wordt benoemd. Dit kan verschillen per persoon en het is goed om daar rekening mee te houden. Probeer je als docent en medeleerling ook te verdiepen in de ondersteuning die leerlingen in je klas nodig hebben. Je kunt je inlezen, maar het is ook fijn om het aan de leerling zelf te vragen. Door met je (mede)leerling in gesprek te gaan, voorkom je vooroordelen. Het is dus belangrijk om leerlingen altijd te betrekken bij keuzes die hen aangaan, zowel over het gebruik van beschrijvende woorden als over welke ondersteuning ze nodig hebben. Leerlingen weten namelijk zelf het beste wat ze nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. leerlingen met een chronische ziekte of beperking 1 Zie volgende hoofdstuk voor meer uitleg over neurodivergentie Tips Vraag altijd aan de persoon waar je het over wil hebben hoe zij genoemd willen worden in plaats van aannames te maken. Het LAKS gebruikt leerlingen met een chronische ziekte of beperking, maar alleen als dit relevant is om te benoemen. Daarnaast gebruiken we leerlingen met een (extra) ondersteuningsbehoefte als we het hebben over de hulp die iemand nodig heeft op school. Weet je wat de beperking van een leerling is en is het relevant om te benoemen? Benoem het dan zo specifiek mogelijk. Probeer te benoemen wat wél kan: ‘dit evenement is rolstoeltoegankelijk’ of ‘op onze scholen hebben we stilteruimtes’

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=